Al na de geboorte van de tweeling voelde jij je niet echt goed meer in je eigen lichaam. Je was hard tegen jezelf en zei:” het gaat wel weer over.” Tot dat je zelf ook dacht dat het te lang duurde. Je ging in november al naar de huisarts. Alle klachten die je had leken enorm op de griep. December nog maar eens naar de huisarts. Wederom schoof de dokter het op de griep. Tot dat je dit meer normaal uit ben kon komen. We lieten de huisarts bij ons thuis komen en die vertrouwde het niet en wilde met spoed naar het ziekenhuis. Maar eerst moest er nog oppas komen om op de kinderen te passen. Eerder konden we niet weg.
Daar lag ze dan. In het ziekenhuis. Elke dag weer nieuwe onderzoeken. Elke keer weer afwachten wat eruit zou komen. Op de eerste dag het bloedonderzoek. Op de tweede dag werdt er beenmerg uit haar borstbeen afgenomen. Er werd ‘gewoon’ met een holle naald in het borstbeen gestoken. De artsen vroegen of het wel ging, daarop antwoordde ze:’ Ja hoor, ga maar door.” Op de derde dag ging ze door de scan. Langzamer hand kreeg ik het gevoel dat dit niet goed zou komen. Ik zat machteloos naast haar bed af te wachten op het volgende onderzoek.
Op de vierde dag kreeg je ook allemaal bulten op je hoofd. Jij dacht dat je je een paar keer had gestoten aan de papegaai die boven het bed hing. Ik wist zeker dat dat niet het geval was. Na vier dagen alleen maar onderzoeken te hebben gehad, kwamen er twee artsen in de kamer. “We hebben niet zo goed nieuws helaas, je hebt kanker. Vanaf je tenen tot aan je hoofd. Wij kunnen helaas niets meer voor je betekenen. We zijn nog in overleg met Groningen, of zij nog wat kunnen betekenen. Misschien dat zij nog een behandeling kunnen doen.” Hier moesten we nog even op wachten, maar al snel kwamen de artsen terug met opnieuw slecht nieuws. Ook Groningen kon niks meer voor je betekenen. Ik vroeg wat de prognose was, daarop vertelden ze voorzichtig dat het geen maanden meer zou duren, maar eerder weken, maar zelfs dat kwam er niet overtuigend uit. Ze durven eigenlijk geen uitspraak te doen zo onzeker was het verloop van deze harde strijd. Ik kreeg allemaal vragen door me heen. Hoe moet het met mijn vier kinderen. Hoe moet het met het huis. Alles ging door mijn hoofd heen. Ik kreeg geen moment rust meer. Wat er bij jou door het hoofd heen spookte was dat jij je kinderen niet meer zag opgroeien. Je had het zo graag willen mee maken. Het enige wat jij op dat moment nog wilde was naar huis. Terug naar de plek die voor jou vertrouwd voelde.
Nu kwam het moeilijkste gedeelte. De kinderen moesten het weten. Ik nam Nico en Jose mee naar het ziekenhuis en vertelde het samen met jou aan ze dat jij niet meer beter werd. Ik zocht een makkelijke manier om het te vertellen. In mijn ooghoek zag ik een treintje staan in de hoek van het kille ziekenhuiskamertje. Ik vertelde dat mem met het treintje naar boven zou gaan en niet meer terug zou komen. Jose moest gelijk huilen en Nico rende de gang op en barste daar in tranen uit. Ik zag in mijn ooghoek dat het ziekenhuispersoneel het daar moeilijk door kregen. Ik ben bij hem gaan zitten op de gang en deed een arm om hem heen, ik kon niet mer doen dan ze te troosten.
Ik kon het de tweeling niet vertellen wat er aan de had was. Ze zouden het niet begrijpen omdat ze simpelweg te jong zijn.
Thuis ging het alleen maar bergafwaarts. Het ging snel. We hadden alleen maar tijd om te beslissen wat je aan wilde hebben wanneer het zover was. Je grapte nog dat je de bril wel op wilde, want anders kon je niks zien. De rest mocht ik uitzoeken, daar vertrouwde jij me volledig in. We hadden geen tijd om afscheid van iedereen te nemen, daarvoor ging je te snel achteruit. Ik zei nog tegen Nico en Jose:’ Geef mem nog maar een dikke kus.” Tegen Nico had ik wel verteld dat het waarschijnlijk de laatste keer zou zijn. Ik heb ze laten ophalen omdat het te moeilijk zou zijn voor ze.
Na 6 dagen in het ziekenhuis en 7 dagen thuis te hebben gelegen, werd het voor jou ook angstig. Je kon niks meer zien. Je wachtte geduldig op de huisarts tot dat hij er was en sloot je ogen.
Op 11 februari 1998 11:00 sloot jij je ogen voorgoed en blies jij je laatste adem uit.
Daar zat ik dan. Nu stond ik er alleen voor met vier veel te jonge kinderen die nu zonder moeder moesten opgroeien.